Angststoornissen

Wat zijn angststoornissen?

We zijn allemaal wel al eens bang geweest, dat is een normaal fenomeen. Angst is ons intern alarm dat ons waarschuwt voor gevaar en helpt ons om gevaarlijke situaties te vermijden. Voor onze overleving is angst dus een must. Mensen zonder angstgevoelens komen meestal in gevaarlijkere situaties terecht waardoor zij vaker het slachtoffer zijn van accidenten.

Wanneer angstgevoelens aanwezig zijn zonder dat er zich een gevaarlijke situatie voordoet, of ze zijn buiten proportioneel groot, kan dit een ernstige impact hebben op het dagelijks leven.
Men spreekt dan van angststoornissen.

Er bestaan verschillende vormen van angststoornissen. Volgens de DSM-5 kunnen 11 soorten angststoornissen worden onderscheiden:

  • Separatieangststoornis
  • Selectief mutisme
  • Sociale-angststoornis
  • Specifieke fobie
  • Paniekstoornis
  • Agorafobie
  • Gegeneraliseerde-angststoornis
  • Angststoornis door een middel of medicatie
  • Angststoornis door een somatische aandoening
  • Andere gespecificeerde angststoornis
  • Ongespecificeerde angststoornis

Separatieangststoornis:
Deze angstvorm ontwikkelt zich tijdens de kinderjaren. Elk kid is wel eens bang om gescheiden te worden van zijn ouders. Kinderen met ‘verlatingsangst’ zijn echter continu bevreesd dat de persoon aan wie ze gehecht zijn, iets vreselijks zal overkomen.

Selectief mutisme:
Mensen met selectief mutisme kunnen of durven niet spreken in een sociale situatie. Taal is voor ons als mens, het middel bij uitstek om te communiceren. Wanneer men zich niet kan of durft uit te drukken kan men in een sociaal isolement belanden, met alle negatieve gevolgen van dien.

Sociale-angststoornis
Mensen die lijden aan een sociale angststoornis kampen met een grote onzekerheid, angst om het niet goed te doen of afgewezen te worden wanneer ze in gezelschap zijn.

Specifieke fobie:
Hier is er sprake van extreme angst voor een specifiek dier, ding of situatie. Men vermijd de angstopwekkende situatie zoveel mogelijk. Hierdoor heeft deze angstvorm een minder grote impact op het sociale leven dan angststoornissen die gerelateerd zijn aan sociale gebeurtenissen.

Paniekstoornis:
Dit is een stoornis waarbij de patiënt plots en onverwacht wordt overvallen door hevige angstgevoelens. Tussen de aanvallen door is men angstig om opnieuw met die paniekgevoelens geconfronteerd te worden. Meestal is er geen directe aanleiding nodig om een paniekaanval uit te lokken. Tijdens een paniekaanval heeft de patiënt het gevoel te zullen flauw vallen, gek te worden of zelfs te sterven.

Agorafobie:
In de volksmond spreekt men wel eens over pleinvrees. Agorafobie uit zich in situaties die zich buitenhuis voordoen bv. gebruik maken van het openbaar vervoer, zich in een menigte begeven, aanschuiven in de rij bij de plaatselijke kruidenier, … . Mensen met agorafobie mijden openbare plaatsen zoveel mogelijk en laten zich liefst begeleiden wanneer ze dan toch eens hun huis moeten verlaten.

Gegeneraliseerde-angststoornis:
Het dagelijks leven bestaat uit allerlei kleine probleempjes, gebeurtenissen, taken die wij elke keer (zonder er te lang bij stil te staan) tot een goed einde weten te brengen. Mensen met een gegeneraliseerde angststoornis maken zich voortdurend zorgen over al die kleine beslommeringen. Deze angststoornis wordt gekenmerkt door veelvuldig piekeren, slechte voorgevoelens hebben, overbezorgd zijn, zich somber voelen, … .

Angststoornis door een middel of medicatie:
Sommige drugs kunnen een paniekstoornis opwekken, de zogenoemde ‘bad trip’. Maar ook het onthouden van bepaalde middelen kan net een angstgevoel opwekken. Zo kunnen mensen die stoppen met roken of andere verslavende middelen, (tijdelijk) met angstaanvallen te maken krijgen.

Hoe worden angststoornissen behandeld?

Angst heeft een neurobiologische oorsprong.
Wetenschappelijk onderzoek toont aan dat de hersenen van mensen met een angststoornis andere verbindingen hebben gemaakt dan gezonde vrijwilligers.
Zo vertonen de hersenen van mensen met een angststoornis sterkere functionele verbindingen met de amygdala, de insula, putamen, thalamus, en de posterieure cingulate cortex.
Gebieden zoals de posterieure cingulate cortex spelen een belangrijke rol in het bepalen van de activatietoestand van het zenuwstelsel. De insula bepaalt mee de activatiegraad van o.a. het sympathische zenuwstelsel, dat overwegend actief is bij gevaar.

Tegelijk tonen de hersenen van mensen met een angststoornis minder sterke functionele verbindingen in de voorhoofdsgebieden en de temporale zones. De werking van de amygdala wordt afgeremd door frontale gebieden zoals de pregenuale anterieure cingulate cortex. Wanneer deze 'rem' niet goed werkt kan de amygdala in overdrive raken, wat zich uit in een paniekaanval.

Medicatie kan een invloed uitoefenen op deze hyperactiviteit. Meestal worden kalmeermiddelen (bv. Xanax, Temesta, Valium) en antidepressiva (bv. Cipramil, Sipralexa, Seroxat, Serlain) gebruikt.

Neuromodulatie zoals tDCS, TMS, NFB, tES, ... kan de werking van de betrokken hersengebieden eveneens beïnvloeden. In tegenstelling tot medicatie heeft neuromodulatie minder kans op vervelende bijwerkingen.

Het effect van cognitieve gedragstherapie mag niet worden onderschat.
Het combineren van neuromodulatie en cognitieve gedragstherapie is zelfs aan te raden.
Neuromodulatie beïnvloed de hersenwerking terwijl de gedragstherapie de patiënt helpt te voorkomen dat een paniekaanval volledig doorbreekt.

Een qEEG kan ons helpen te bepalen welke neuromodulatie-techniek het meeste effect zou kunnen hebben.